Nietsdoen in Assisi
Nietsdoen in Assisi

Nietsdoen in Assisi

Wandelend door de straten van Assisi kom ik een vreemde man tegen, die mij aanklampt. Hij spreekt gebroken Engels en zegt dat hij uit Sicilië komt, maar geen geld meer heeft. Misschien kan ik hem op een kop koffie trakteren. Mijn Hollandse benepenheid lacht hij weg met een tomeloze energie. Samen zitten wij even later aan de cappuccino.

Wij schijnen allebei zoekers te zijn van de graal. Hij vertelt de aanwezigheid van Jezus gevoeld te hebben die hem naar dit stadje heeft getrokken. Ik vertel hem naar Assisi te zijn gekomen omdat Franciscus hier is geboren en tot ergens in zijn twintigste gewoond heeft. We zijn beiden om een voor wetenschappers onverklaarbare reden op stap gegaan naar deze mystieke plek.

Dan realiseer ik me dat mijn verhaal voor buitenstaanders net zo ongeloofwaardig moet zijn als het zijne. Je kan toch moeilijk luisteren naar een soort dwingende stem in je hoofd om naar Assisi te gaan. Dat kan in de tijd van het verstand en de techniek toch geen reden meer zijn? Vroeger mocht je op je intuïtie vertrouwen, nu hebben we daar toch een laptop voor?

Een kwartier na onze aankomst in de koffiekelder arriveren twee zwierige Amerikaanse dames. Mijn koffiegenoot gooit zich direct in de strijd om hun aandacht. Ik trek me terug en kijk vanuit mijn ooghoeken hoe de mysticus verandert in een versierder, die vandaag waarschijnlijk meer dan een bakkie zal bietsen bij deze hongerige types.

Ik mijmer na bij nog een cappuccino over de reden dat ik hier zit. Ik heb deze vakantie afgelegd per bus en trein. Iedere dag heb ik geknokt tegen mezelf om vooral geen prestatie te leveren door niet de geplande voettocht (zie vredesgids 2) te doen. Het voelde zo vreemd. Zo raar. Iets doen, zo leek het, tegen mijn natuur in. Gelukkig ben ik er ondertussen achter dat die dadendrang niets met mijn natuur en maar alles met mijn drang te maken heeft mijn moeder (mezelf) te bewijzen dat ik niet raar ben.

Op de tweede dag van mijn reis kwam ik een gepensioneerde heer uit Florence tegen. Hij zat druk op zijn typemachine te tikken onder een parasol op een weelderig terras. Ik zat iets verderop en vroeg me met stijgende nieuwsgierigheid af wat de man toch allemaal zat te tikken?

Ik zat volgens afspraak vandaag op het terras niets te doen. Ik staarde over een enorm glas bier naar mijn ijverige buurman. Hij liet precies het gedrag zien dat ik deze twee weken niet meer mocht vertonen van mezelf. Ik zou geen prestaties meer leveren. Lui lag ik in mijn zetel. Er waren niet veel mensen op het terras in het piepkleine plaatsje waar ik een geriefelijk familiehotelletje had gevonden.

Bent u een boek aan het schrijven, vroeg ik de oudere man na anderhalf uur luieren. Hij keek mij vriendelijk aan. Nee, hoor, ik ben bezig met het schrijven van een bouwplan voor onze stad. Ik ben architect en ze maken een puinhoop van de stadsbebouwing, het is allemaal maffia. Ik probeer het stadsbestuur op andere gedachten te krijgen en heb daarvoor wat ideeën ontwikkeld. Ik liet een stilte vallen zonder te reageren. Hierdoor voelde hij zich uitgenodigd mij nog veel meer van zijn plannen te vertellen.

De man was een onuitputtelijke bron van ideeën en uitvindingen, naar zijn zeggen. Hij was hoogleraar bouwkunde geweest en nu genoot hij van zijn pensioen door het ene na het andere plan uit zijn typemachine te toveren. Het leek net alsof hij daar speciaal voor mij onder die parasol was neergezet. Zo van, ga jij die Vellekoop maar eens even laten zien hoe lekker jij aan het presteren bent terwijl hij aan een biertje moet lurken om af te kicken.

Toch voelde ik geen jaloezie. Dat ik niet mocht presteren was eerder een bevrijding. Het voelde weliswaar onwennig en vreemd, maar lekker niksen heeft best zijn charmes. Zo had ik gemerkt.

De gepensioneerde prof wilde trouwens niet presteren, maar zijn stad redden. Terwijl ik feitelijk bezig was geweest met het redden van mijn imago, want ik wilde geen “rare” zijn.

En uitgerekend dat was het speciale aan deze ontmoeting. In feite presteerde ik om te bewijzen dat ik anders was dan mijn moeder dacht. Blijkbaar kwam het niet in me op te bedenken dat mijn moeder de pot op kon met haar ideeën en ik best tevreden met mezelf kon zijn. Zij wees mij af en ik volgde haar daarin. Dat was de misser.

De prof leverde een prestatie om te redden, ik om een andere persoon te laten zien. Iemand die niet raar was. Stel dat mijn moeder nu gelijk heeft, dat ik me niet gedraag zoals de massa en daarom raar ben. Dan hoef ik toch helemaal niet mezelf af te wijzen en het bewijs te leveren dat ze ongelijk heeft?

Misschien moet ik haar gelijk geven en tegelijkertijd mezelf accepteren zoals ik ben. Waarom niet?

Is dat niet waar het allemaal echt om draait? Dat we onszelf accepteren zoals we zijn? Misschien niet helemaal zoals onze omgeving het zich had voorgesteld of evenmin wat we van onszelf verwachtten. Tevreden zijn met jezelf of vrede hebben met wie je bent maakt het mogelijk dat we zelfs van onszelf kunnen gaan houden. En laat dat nu de voorwaarde zijn voor vrede op aarde, want als we allemaal vrede hebben met onszelf vechten we niet meer met elkaar. Dan houden we van elkaar en is elkaar kwaad doen het meest krankzinnige dat er bestaat.

 

Rob Vellekoop, 16 januari 2020