Varen in Jonen
Varen in Jonen

Varen in Jonen

Verscholen in het moerasland van de Weerribben en Wieden ligt Jonen. Het is uitsluitend met de fiets te bereiken, waarbij je of zwemmend of met de fietspont de heerlijkheid kunt bezoeken. Waarschijnlijk wonen er meer ooievaars dan mensen in het buurtgehucht.

Nadat ik over een smal paadje met aan weerszijden heggen gewandeld was, kwam ik plotseling bij het fenomeen fietspont uit. Ik heb in ons land al allerlei ponten kunnen uitproberen. Dit was mijn eerste kennismaking met een fietspont. Buiten het seizoen schijn je hem trouwens zelf te moeten bedienen, maar in vakantietijd zet een pontwachter je over voor 1,10 per persoon. Er kunnen niet meer dan 10 fietsen op het langwerpige bootje.

De pont van Brakel testte ik dertig jaar geleden toen ik iedere dag naar Den Haag voor mijn werk ging. Dat betekende om 5.30 uur het pontje op en de woelige Waal over naar Leerdam waar ik met de boemeltrein naar Dordrecht vertrok.

De grote oversteek van Hoek van Holland naar Harwich en van IJmuiden naar Hull waren uitjes die er echt toe deden. Ik stak de Noordzee over en dat is toch iets ingrijpender dan een rivier of een Jonense sloot. De pont naar Harwich is een giga boot waarop je zelfs kunt verdwalen. In Japan zat ik zelfs 24 uur op de pont naar het eiland Hokkaido. Dat zijn voor mij dagen van het ultieme maritieme genot.

Het heeft me altijd getrokken de zee, het water. Nooit gaf ik er echter echt aan toe. Toen ik ooit bedacht naar zee te willen, bleek ik niet bepaald een wiskunde knobbel te hebben. Daarmee waren mijn kansen verkeken voor een redelijke baan op zee, vond ik. Daarom bleef ik op de wal. En dat is het gevoel dat ik nog altijd heb als ik een boot (of moet ik schip zeggen?) in de verte meewarig zie rondvaren, op zee of op de plas.

Ik ben niet verder gekomen dan af en toe het pontje nemen en o ja, ooit heb ik een kajak bezeten, maar die is ondergegaan in de golven van het leven. Toch blijft de boot, het schip, voor mij zijn charme houden. Tegenwoordig kom ik vaak in Amsterdam wat via het IJ door enorme cruiseschepen wordt bezocht. Reuzen die als torenflats uit het water verrijzen, varen dan langs hyper kleine bootjes. Zo kijk ik ook naar mezelf, als een pontje dat geen cruiseschip wil worden om uit te kunnen varen. Grootheid leidt onherroepelijk tot een Titanic-einde. Ik ga liever plotseling als een pontje naar de kelder dan dat ik te pletter loop op een ijsberg. Je begrijpt, daarmee stil ik bij mij opkomende zeereisverlangens.

Tot die tijd vaar ik wat rond, meestal zonder boot. Ik trek door ons land, al wandelend, wanneer ik geen artikel van mezelf moet schrijven of mijn boterham verdienen. Dan geniet ik van de luchten en vergezichten als landkloot, voor wie de zee een stap te ver is. Een oude vriend van me, die dezelfde functie in de Benelux heeft als De Ruyter destijds, koos niet bewust voor de zee, maar kwam er toch terecht. Het kan raar lopen als je niet vaart!

Rob Vellekoop, 6 juli